6.Nachtmerrie
Zegge staat verscholen tussen de ondergroei van het bos vlak bij het strandje langs de oever van de meanderende rivier. Hij doopt de punten van een paar pijltjes in het gif dat hij in een potje bij zich draagt. Een klein dier, maar veel groter dan hij, sluipt naar de waterkant. Zegge stopt een pijl in zijn blaaspijp. Maar wat is dat! Een donker iets komt naderbij, groeit. Hij kan niet bewegen. Hij schreeuwt en …
Zegge ontwaakt.
Zanna kijkt hem verschrikt aan. ‘Wat is er?’
‘Ik droomde over thuis. Het gevaar kwam me halen.’
‘O, Zegge!’ Ze slaat haar armen om hem heen.
‘Niet huilen.’
‘Ik ben zo bang.’
‘Hier zijn we veilig.’
‘Ik weet niet. Ik hoop het.’
‘Heus.’
7.Hoop
Wubbe ziet vanuit zijn hoek in de kooi de reuzen binnenkomen. Een kent hij: die komt vaak kijken en geeft Morre en hem eten en drinken.
‘Wat nu weer?’ fluistert hij.
Morre haalt zijn schouders op.
Alle drie de reuzenhoofden staren naar hen. Wubbe staart terug. De hem bekende reus bromt continu tegen de andere twee en draait zich al brommend om. Een van de vreemde draait mee, maar de andere kijkt zoekend rond. Hij duwt iets tussen de tralies door en wijst, terwijl hij hen nadrukkelijk aankijkt, op de deur van de kooi. Meteen voegt hij zich bij de andere reuzen.
‘Metaaldraad,’ zegt Morre.
Wubbe kijkt Morre hoopvol aan. ‘Als de reuzen weg zijn, gaan wij ook!’
Morre lacht.
8.Nu weet ze het zeker
Sanne kijkt door het raam naar de regen en vraagt zich af of de blauwtjes in hun poppenhuis het wel droog zullen houden. De bel gaat. Oma haast zich naar de deur en Sanne hoort een mannenstem en een vreugdekreetje van oma. Als ze samen binnenkomen, ziet ze dat het buurman is.
Hij zwaait met de krant naar haar. ‘Het is je gelukt!’
‘Huh? Wat?’ Ze is met haar gedachten nog bij het poppenhuis.
‘Dankzij jouw ijzerdraadje zijn de twee blauwtjes uit het laboratorium ontsnapt.’
‘Yes!’ Sanne geeft hem en dan oma de high five. ‘Dit bewijst toch zeker wel dat ze intelligent zijn?’ Ze kan het niet over haar kant laten gaan dat iemand daar nog aan zou twijfelen.
9.Ontsnapte gevangenen
Zanna zit met de kinderen op het enige droge plekje in huis. Haar man, Zegge, en zijn broer zijn eropuit om eten te vinden.
‘Hallo!’ Een vreemde man kijkt haar door het raam aan. ‘Mogen we alsjeblieft schuilen?’
Ze zijn met zijn tweeën.
‘Natuurlijk.’
In de deur ontkleden ze zich en wringen hun doorweekte wada’s uit. Ze nemen op de grond plaats. Hun natte vacht plakt aan hun lichaam.
Zanna ziet de band om hun enkel.
‘We waren gevangen genomen door reuzen. Deze band deden ze ons om.’
‘Gevangen!’ roept ze uit. En Zegge beweert dat we hier veilig zijn!
‘Een andere reus hielp ons ontsnappen.’
Ze zucht diep en hangt hun wada’s uit. Reuzen. Kunnen ze die wel vertrouwen?
10.We zullen ze vinden
Twee mannen en een vrouw staan om een lege kooi.
‘Hoe krijgen jullie het voor elkaar!’ roept de oudste man uit. ‘Ontsnapt! Eindelijk hebben we er twee te pakken en wat gebeurt? Jullie laten ze ontsnappen. On-be-grij-pe-lijk!’
‘Kees,’ zegt de vrouw. ‘We vinden ze wel weer.’
‘O ja? Er daalt een legioen van die wezentjes in onze omgeving neer, maar zien we ze ooit? Nooit. Never. En nu zul jij ze terugvinden?’
‘Ze hebben een zendertje om hun enkel, Kees. We kunnen ze traceren.’
‘Een zendertje.’ Kees haalt diep adem. ‘Waar wachten jullie dan nog op!’ Hij draait zich om en stormt de kamer uit.
‘De driftkop,’ verzucht de jongere man.
De vrouw glimlacht. ‘Kom. Laten we ze gaan zoeken.’
Mijn reactie op Invasie in blauw laat ik nu net bedacht hebben dat de titel voor mijn marthonroman Blaauwe mus moet zijn… ☺
Ook sterk!